Taal
Home
GBI
Basisinkomen
Over ons
Feiten
FAQ
Contact
Links
 
Op de GBI-pagina wordt omschreven wat een mondiaal basisinkomen is en worden de belangrijkste argumenten voor een GBI opgesomd. Op deze pagina staan antwoorden op veelgestelde vragen. Klik op een vraag om naar het antwoord te gaan. Als je andere vragen hebt of wilt reageren, aarzel dan niet om contact met ons op te nemen: info@globalincome.org.

ETHISCHE VRAGEN

  1. Wie is verantwoordelijk voor armoede en het oplossen van armoede: de samenleving of de armen zelf?
  2. Waarom wordt een GBI onvoorwaardelijk gegeven, zonder verplichting om te werken?

VRAGEN OVER UITVOERING EN FINANCIERING

  1. Als mensen niet meer hoeven te werken, wie doet dan al het werk dat gedaan moet worden?
  2. Hoe hoog zou een GBI moeten zijn? Zou een GBI in alle landen hetzelfde zijn of in elk land verschillend, afhankelijk van het prijsniveau in een land?
  3. Zou het niet beter zijn om het geld dat nodig is voor een GBI te investeren in gerichte ontwikkelingsprojecten of in algemene economische stimuleringsmaatregelen?
  4. Houdt een GBI rekening met de specifieke omstandigheden en cultuur in landen?
  5. Hoe kan een GBI worden gefinancierd?
  6. Waarom ontvangen mensen met een hoog inkomen of vermogen ook een GBI?
  7. Hoe kan een GBI worden gedistribueerd? Vereist het niet veel bureaucratie?

ANDERE VRAGEN

  1. Waarom wordt aan iedereen een gelijk basisinkomen gegeven, ongeacht de leefomstandigheden? Weerspiegelt een basisinkomen een individualistische ethiek?
  2. Als ook kinderen een GBI ontvangen, bevordert dit dan niet de bevolkingsgroei?

1. Wie is verantwoordelijke voor armoede en het oplossen van armoede: de samenleving of de armen zelf?

Deze vraag is niet alleen van belang met betrekking tot een (mondiaal) basisinkomen, maar voor sociale zekerheid in het algemeen. Heeft een samenleving de plicht om mensen een uitkering of basisinkomen te geven als zij niet goed voor zichzelf (kunnen) zorgen? Zijn mensen niet voor zichzelf verantwoordelijk?

Er zijn hierover verschillende meningen: het ene uiterste is de mening dat mensen zelf verantwoordelijk zijn voor hun rijkdom of armoede en dat de samenleving daarom armen niet hoeft te helpen. In veel landen is dit dagelijkse realiteit: armen worden aan hun lot overgelaten, ze moeten zelf zien te overleven.

Het andere uiterste is de mening dat de maatschappij altijd verantwoordelijk is voor armoede. De een wordt in een rijk land in een welvarende familie geboren en heeft alle kansen in het leven, de ander in een arme familie in een ontwikkelingsland met weinig of geen kansen op goed onderwijs en werk. De kansen in de wereld zijn zeer ongelijk verdeeld. Vanuit dit perspectief zijn mensen niet zelf verantwoordelijk voor hun armoede, maar is het een probleem dat maatschappelijk, politiek moet worden opgelost.

Waarschijnlijk zijn de meeste mensen het er wel over eens dat er zowel een individuele als maatschappelijke verantwoordelijkheid is. Het is waar dat kansen heel ongelijk zijn verdeeld: de omstandigheden waarin je wordt geboren en opgroeit bepalen welke kansen je krijgt in het leven. Maar aan de andere kant zijn eigen talenten en inzet ook belangrijk: er zijn mensen die alle kansen krijgen maar ze niet benutten, en er zijn ook mensen die vanuit een bijna uitzichtloze situatie toch veel bereiken.

Hoe we ook denken over de oorzaken van armoede, als we extreme armoede zien dan botst dat met ons ethisch gevoel. Vanuit medemenselijkheid en mededogen willen we niet dat andere mensen aan ondervoeding sterven of in mensonwaardige omstandigheden moeten leven.

Rijke landen kennen daarom uitgebreide stelsels van sociale zekerheid. Er zijn grote verschillen tussen landen en er komt ook in rijke landen nog armoede voor, maar de meeste mensen zien het als een plicht van de overheid om armoede te bestrijden of te voorkomen, zodat iedereen een menswaardig leven kan leiden.

Ook in ontwikkelingslanden zien de meeste mensen het als een van de belangrijkste taken van de overheid om armoede te verminderen, o.a. door economische groei en werkgelegenheid te stimuleren en goed onderwijs te bevorderen. En ook in ontwikkelingslanden zijn er steeds meer sociale zekerheidsprogramma’s. Deze zijn nog veel minder omvangrijk dan in rijke landen, maar dat armoede niet effectief bestreden kan worden zonder sociale zekerheid wordt ook in ontwikkelingslanden steeds meer onderkend.

Meer informatie over sociale zekerheid in ontwikkelingslanden:

Nogmaals, waarom vinden we dat de maatschappij, de overheid een verantwoordelijkheid heeft om armoede te bestrijden? Komt ons morele gevoel misschien voort uit een ‘verlicht eigenbelang’? Het verminderen van armoede heeft grote sociale, economische en politieke voordelen. Vanwege deze voordelen is het in ons eigen belang om armoede wereldwijd te verminderen.

Of is het misschien schuldgevoel, voelen we ons er zelf als individu of burger van een land mede verantwoordelijk voor dat er zoveel armoede in de wereld is? Dit kan zo zijn, afhankelijk van de opvattingen die we hebben over de oorzaken van armoede.

Maar eigenbelang of schuldgevoel zijn waarschijnlijk voor de meesten van ons niet de belangrijkste reden waarom we vinden dat de overheid de plicht heeft armoede te bestrijden. De steun voor sociale zekerheid en ontwikkelingssamenwerking komt voort uit een dieper gevoel van medemenselijkheid. We willen gewoon niet dat andere mensen onnodig lijden. We zijn niet onverschillig voor het lot van anderen. Daarom vinden we dat we als persoon, als maatschappij en als wereldgemeenschap samen een gedeelde verantwoordelijkheid hebben om armoede uit te bannen.

2. Waarom wordt een GBI onvoorwaardelijk gegeven, zonder een verplichting om te werken?

Dit is de meeste gestelde vraag ten aanzien van een basisinkomen. Het idee dat je moet werken om een inkomen te verdienen is diep geworteld in ons morele gevoel. Weliswaar ontvangen in rijke landen, en ook steeds meer in ontwikkelingslanden, veel mensen een inkomen zónder te werken - zoals gepensioneerden en werklozen - maar deze uitkeringen zijn afhankelijk van werk gedaan in het verleden óf de bereidheid tot werken. Uitkeringen zonder enige verplichting tot werken worden alleen gegeven aan mensen die vanwege fysieke of mentale beperkingen niet in staat worden geacht betaald werk te doen.

Iemand die een uitkering ontvangt zonder te bereidheid tot werken is een parasiet die profiteert van de inspanningen van anderen. Dat is een breed gedeelde opvatting. Een onvoorwaardelijk basisinkomen – waarbij onvoorwaardelijk betekent: zonder verplichting om te werken of te solliciteren – lijkt in strijd met deze arbeidsmoraal. Toch is het mogelijk om te pleiten voor een onvoorwaardelijk basisinkomen en tegelijkertijd te vinden dat iedereen die daartoe in staat is bereid moet zijn om te werken. Er is namelijk een verschil tussen een morele overtuiging en een wettelijke verplichting.

Bijvoorbeeld: we vinden allemaal dat we in bepaalde omstandigheden andere mensen moeten helpen. Als we zien dat een kind zonder op te letten een drukke straat wil oversteken en onder een auto dreigt te komen, dan voelen we de morele plicht om het kind te waarschuwen en tegen te houden. Er is echter geen wet die ons hiertoe verplicht. Zou zo’n wet er wel moeten zijn? Nee, dat we in zo’n situatie het kind proberen te helpen is zó vanzelfsprekend, dat er geen wet voor nodig is. Een wettelijke verplichting kan zelfs averechts werken. Op het moment dat we door de wet gedwongen worden iets te doen, kan het zijn dat we er niet meer zelf over nadenken en het contact met onze morele intuïtie verliezen. Ook kan een wettelijke verplichting die ons dwingt in bepaalde omstandigheden op een bepaalde manier te handelen een weerstand in ons oproepen, omdat ze ons een stukje vrijheid en eigen verantwoordelijkheid ontneemt.

Daarom moet altijd de vraag worden gesteld of het zinvol is om een morele verantwoordelijkheid af te dwingen door middel van een wettelijke verplichting. Dit geldt ook voor de bereidheid tot werken. Het idee van een basisinkomen is gebaseerd op de overtuiging dat een wettelijke arbeidsplicht niet alleen onnodig is maar ook veel negatieve effecten heeft.

Werkmotivatie

Aan het huidige stelsel van sociale zekerheid lijkt een negatief mensbeeld ten grondslag te liggen, namelijk het idee dat veel mensen tot werken gedwongen moeten worden door middel van een arbeids- en sollicitatieplicht, omdat ze het anders niet uit zichzelf zouden doen. Het idee van een basisinkomen is gebaseerd op een positiever mensbeeld, waarbij er vanuit wordt gegaan dat bijna iedereen uit zichzelf voldoende gemotiveerd is om te werken. Mensen willen zinvol bezig zijn, iets bereiken in het leven en erkenning krijgen. De wil om te werken hoeft niet te worden afgedwongen. Zo’n dwang kan juist afbreuk doen aan de motivatie die mensen uit zichzelf hebben om zinvol en productief bezig te zijn.

Vrije arbeidsmarkt

Dat mensen uit zichzelf voldoende gemotiveerd zijn om te werken, betekent niet dat ze bereid zijn élk werk te doen. Maar dat is ook niet wenselijk. Er is veel werk, dat beter niet gedaan zou kunnen worden, omdat het voor de samenleving meer nadelen dan voordelen heeft. Het is dus goed als mensen kritisch zijn en goed nadenken over welk werk ze willen doen en welk werk ze niet willen doen.

Er is ook werk waartoe mensen niet bereid zijn ook al hebben ze er geen morele bezwaren tegen, omdat ze dat werk niet leuk vinden of het loon te laag. Maar ook dat is in principe geen enkel probleem. Het zou niet goed zijn als mensen bereid zouden zijn élk werk – hoe zwaar, vies, saai ook – tegen elke beloning te doen. Dat zou betekenen dat mensen zich uit laten buiten. In een beschaafde samenleving is het normaal, dat werkgevers moeite doen om iedereen goede werkomstandigheden en een passende beloning te bieden. Wat een ‘passende’ beloning is wordt in een vrije arbeidsmarkt bepaald door vraag en aanbod. Als er te weinig werknemers voor bepaald werk gevonden kunnen worden, dan zullen werkgevers betere arbeidsvoorwaarden of meer loon moeten bieden om toch voldoende werknemers te vinden. Op een vrije arbeidsmarkt zal zo altijd een evenwicht ontstaan tussen vraag en aanbod, waarbij er een goede balans is tussen de wensen van de werkgevers en de werknemers.

Een wettelijke arbeids- en sollicitatieplicht verstoort deze balans. Mensen worden gedwongen werk te doen dat ze niet willen doen. De arbeidsplicht maakt het voor werkgevers mogelijk slechte arbeidsomstandigheden te laten voortduren of te lage lonen uit te betalen. Door de arbeidsplicht hebben werkgevers en werknemers geen gelijkwaardige uitgangspositie meer.

Democratische waarden

Mensen door middel van de arbeidsplicht ertoe dwingen om zwaar, slecht betaald werk te doen hoort niet thuis in een democratische samenleving. Het is een aantasting van de individuele vrijheid, autonomie en gelijkwaardigheid waarop een democratie is gebaseerd. Als gevolg van de arbeidsdwang doen veel mensen werk dat in strijd is met hun morele overtuigingen en werk dat schadelijk is voor het welzijn van mensen en dieren of voor natuur en milieu. Hoe graag zouden we bijvoorbeeld niet minder lastig worden gevallen door callcenters, spam en andere reclame? Hoeveel nutteloze producten en diensten worden er nu niet geproduceerd en geconsumeerd, die niets toevoegen aan onze levenskwaliteit maar wel een groot beslag leggen op natuur en milieu?

Financiële motivatie

Bij een basisinkomen wordt uitgegaan van de eigen motivatie van mensen. Daarnaast blijft ook een financiële prikkel tot werken bestaan. Een basisinkomen is een minimuminkomen dat alleen voldoende is voor basisbehoeften en niet voor luxe, zoals een auto of vakantie. Weinig mensen zullen alleen een basisinkomen genoeg vinden om van te leven. Daarom blijft de financiële prikkel om te werken bestaan.

Erkenning van onbetaald werk

Door een basisinkomen krijgen mensen de mogelijkheid om af te zien van betaald werk en in plaats daarvan hun tijd anders te besteden, bijvoorbeeld aan kinderen, mantelzorg of vrijwilligerswerk. Veel werk dat mensen vrijwillig doen is zinvoller en levert een positievere bijdrage aan de samenleving dan veel betaald werk. Een basisinkomen stelt mensen in staat al dit belangrijke, onbetaalde werk te (blijven) doen. Nu worden mensen vaak gedwongen hiermee op te houden door de verplichting om betaald werk te zoeken.

Een basisinkomen stelt mensen in staat zelf te bepalen wat zij het belangrijkste vinden en zo een goede balans te vinden tussen werk en privéleven.

Psychologische en sociale effecten

De arbeidsdwang leidt tot machtsongelijkheid, tot veel onvrede, frustratie en stress. Een basisinkomen geeft iedereen de vrijheid om vanuit een authentieke motivatie te handelen en op basis van gelijkwaardigheid met anderen. Wat zou het positieve effect hiervan zijn op het individuele welzijn, de relaties tussen mensen en de samenleving als geheel. Dat kunnen we ons nu maar moeilijk voorstellen.

Samenvattend

Iedereen heeft een morele verantwoordelijkheid om door middel van werken een bijdrage te leven aan de samenleving. De wettelijke arbeidsplicht ondersteunt deze morele verantwoordelijkheid niet, maar ondergraaft juist de authentieke motivatie van mensen. De arbeidsplicht betekent een continu aantasting van individuele vrijheid, autonomie en gelijkwaardigheid, de basiswaarden in een democratie. Ze leidt er toe dat veel mensen betaald werk doen dat zinloos en schadelijk is in plaats van onbetaald werk dat wel zinvol is. Ook economisch gezien is een arbeidsplicht onnodig en verstoort de werking van de vrije arbeidsmarkt.

3. Als mensen niet meer hoeven te werken, wie doet dan al het werk dat gedaan moet worden?

In de voorafgaande vraag is hierop al een antwoord gegeven. Samengevat: de angst dat veel mensen zouden stoppen met werken als de arbeidsplicht zou worden afgeschaft is niet gerechtvaardigd, omdat de meeste mensen uit zichzelf voldoende motivatie hebben om te werken én omdat de financiële prikkel om te werken blijft bestaan. En als er te weinig werkwilligen voor bepaalde soorten werk gevonden kunnen worden- zoals zwaar, slecht betaald werk - dan zal dit probleem vanzelf worden opgelost als de werking van de arbeidsmarkt niet wordt verstoord door de arbeidsplicht. Er zal dan vanzelf een evenwicht tussen vraag en aanbod ontstaan, waarbij er een goede balans is tussen de wensen van werkgevers én werknemers.

4. Hoe hoog zou een GBI moeten zijn? Zou een GBI in alle landen hetzelfde moeten zijn of in elk land verschillend, afhankelijk van het prijsniveau in een land?

Het doel is een GBI dat genoeg is voor alle basisbehoeften. Welke behoeften dit zijn is een punt van discussie, maar in elk geval schoon water, eten, kleding, huisvesting, primaire gezondheidszorg en onderwijs.

Hoeveel nodig is voor de basisbehoeften verschilt per land. Basisbehoeften kunnen anders zijn, bijvoorbeeld door verschillen in klimaat en leefwijze, en het prijsniveau varieert enorm tussen landen. Moet op basis hiervan de hoogte van een GBI per land worden vastgesteld of kan toch beter worden gekozen voor één gelijk GBI wereldwijd, waarbij het nominale bedrag overal hetzelfde is – bijvoorbeeld 30 dollar of 30 euro per maand? Beide opties zijn verdedigbaar. Hier volgt een pleidooi voor een gelijk GBI wereldwijd.

Eén GBI leidt tot de snelste vermindering van armoede

Het is onmogelijk om van het ene op het andere dag in alle landen een GBI in te voeren dat genoeg is voor alle basisbehoeften. Een GBI zal geleidelijk worden ingevoerd, te beginnen met een relatief klein bedrag. Een nominaal gelijk GBI wereldwijd zal dan resulteren in de sterkste reductie in armoede.

Neem bijvoorbeeld een GBI van $1 per dag of $30 per maand. Voor de meeste inwoners van rijke landen maakt $30 per maand erbij weinig verschil. Voor hen zal een GBI alleen een kleine aanvulling zijn op het inkomen of de uitkering die ze nu ontvangen. In ontwikkelingslanden is het gemiddelde inkomen echter veel lager en de koopkracht van $30 veel hoger. Ongeveer de helft van de wereldbevolking moet nu van ongeveer $30 of minder per maand rondkomen. [1] Voor hen zou een GBI van $1 per dag dus al meer dan een verdubbeling van hun inkomen betekenen. Door een nominaal gelijk GBI wereldwijd wordt daarom met relatief weinig geld de grootste vermindering van armoede bereikt.

Verkleining van prijsverschillen

Een tweede reden voor eenzelfde GBI wereldwijd is dat dit een nivellerend effect heeft op de prijsverschillen tussen landen. In armere landen zal de invoering van een GBI leiden tot een toename van koopkracht en een stijging van prijzen. Hierdoor zal het prijsverschil met rijke landen verminderen. Uiteindelijk zal hierdoor de noodzaak om de hoogte van een GBI aan te passen aan het prijsniveau in landen verdwijnen.

Zou daarentegen gekozen worden voor een GBI dat gekoppeld wordt aan het prijsniveau in een land, dan worden hierdoor de prijsverschillen tussen landen in stand gehouden, met alle negatieve gevolgen die dat heeft.

Mondiale solidariteit

Een derde argument ten gunste van een gelijk GBI in alle landen is dat het een sterker besef geeft van de gelijkwaardigheid van alle mensen en van solidariteit met alle medemensen op aarde als iedereen elke maand hetzelfde bedrag ontvangt.

Eenvoud

Een laatste voordeel is dat een GBI van gelijke hoogte in alle landen de financiering en distributie veel eenvoudiger maakt. Het is belangrijk dat een mondiaal basisinkomen op eenvoudige en transparante wijze wordt verstrekt om de kosten laag te houden en corruptie te voorkomen.

De kosten van een GBI: voorbeeldberekening $1 per dag

Hoeveel kost invoering basisinkomen? We gaan in de navolgende berekening uit van cijfers van 2002 die staan in het Human Development Report van de UNDP (United Nations Development Programme) van 2004. In 2002 leefden er 6,225 miljard mensen op aarde. De directe kosten voor een GBI van $30 per maand ($1 per dag) voor iedereen, volwassenen én kinderen, zijn dan $2.241 miljard per jaar.
Om een beter idee te krijgen hoeveel dit is kunnen we het vergelijken met de totale waarde van de wereldproductie. In 2002 was het gecombineerde bruto binnenlands product van alle landen samen $31.927 miljard. Dat betekent dat het kapitaal dat nodig was om alle mensen een GBI van $30 per maand te geven 7% van de waarde van de wereldproductie vormde.

Is 7% (te)veel? Wat is het uitbannen van extreme armoede en ondervoeding ons waard? Economisch gezien is er geen bezwaar 7% of meer van het wereldwijde inkomen aan uitbanning van armoede te besteden. Omdat alle landen naar vermogen zullen bijdragen aan de financiering van het GBI, ondervindt geen land er concurrentienadeel door. Het is dus alleen een morele en politieke keuze welk deel van ons inkomen we bereid zijn te delen om een einde te maken aan armoede en honger.

5. Zou het niet beter zijn om het geld dat nodig is voor een GBI te investeren in gerichte ontwikkelingsprojecten of in algemene economische stimuleringsmaatregelen?

Er is veel geld nodig om een GBI te financieren. Zou het niet beter zijn om dit geld te gebruiken voor specifieke economische doelen, zoals schuldvermindering, onderwijs, gezondheidszorg en microkrediet voor kleine ondernemingen? Vaak gaat deze vraag gepaard met de twijfel dat veel mensen niet in staat zullen zijn een onvoorwaardelijk GBI verstandig te besteden. Een van de meest genoemde voorbeelden daarbij is het verpillen van geld aan alcoholverslaving door mannen in arme landen.

Het is de vraag of dit clichébeeld klopt; de gemiddelde alcoholconsumptie in Europa is bijvoorbeeld véél hoger dan in ontwikkelingslanden. Maar het is natuurlijk niet te ontkennen dat er mensen zullen zijn, zowel in rijke als arme landen, die hun GBI niet goed zullen besteden. Is dit een argument tegen een GBI en een onvoorwaardelijk basisinkomen in het algemeen? De vraag die daarbij moet worden gesteld is of het geld als het op een andere manier wordt besteed door overheden en hulporganisaties wel altijd goed terecht komt. Dat is natuurlijk niet het geval. Ook op overheden en hulporganisaties is veel kritiek omdat geld vaak niet goed wordt besteed. De uiteindelijke vraag is dan aan wie we de verantwoordelijkheid voor de besteding van geld het meest toevertrouwen: aan de armen zelf of aan de bureaucraten en professionals die vóór de armen beslissen wat voor hen het beste is?

Voorstanders van een GBI vertrouwen erop dat uiteindelijk de armen zelf toch het beste weten wat hun behoeften en prioriteiten zijn en hun eigen belangen het beste kunnen behartigen. Maar er is ook nog een andere, principiële reden om voor een GBI te kiezen i.p.v. economische stimuleringsmaatregelen of ontwikkelingshulp. Een GBI is méér dan alleen een inkomen, het is een erkenning van de waardigheid van elk mens. Dit houdt óók een erkenning in van de vrijheid én verantwoordelijkheid van mensen om zelf te beslissen over hun eigen leven. Het recht om zelf te kiezen betekent ook het recht om verkeerde keuzes te maken en daarvan te leren.

Verantwoordelijkheid ouders voor kinderen

Hoe kan worden gegarandeerd dat het GBI van kinderen goed wordt besteed? Ook hier zijn geen absolute garanties. Als het GBI van de kinderen zolang ze minderjarig zijn aan hun ouders wordt toevertrouwd, dan is er geen zekerheid dat zij het alleen zullen besteden aan voeding, onderwijs, gezondheidszorg en andere belangrijke dingen voor hun kinderen. Maar verreweg de meeste ouders voelen een sterke verantwoordelijkheid voor hun kinderen. Het eerste basisinkomen pilotproject dat is uitgevoerd in Namibië laat zien dat júist arme mensen in ontwikkelingslanden zeer goed in staat zijn om het geld dat ze ontvangen goed te besteden. Een klein basisinkomen van 9 euro per maand bleek al voldoende om armoede en ondervoeding drastisch te doen afnemen en schooluitval te verminderen. Het leidde verder tot een toename van werk en economische bedrijvigheid. De angst dat een onvoorwaardelijk basisinkomen slecht zou worden besteed en passiviteit zou bevorderen bleek ongegrond. (Voor meer informatie over het pilotproject, zie: www.bignam.org.)

Natuurlijk is elk kind dat aan ondervoeding blijft lijden omdat de ouders een GBI niet goed besteden er één te veel. Daarom is te overwegen om:

  1. De beslissingsbevoegdheid over de besteding van het GBI van de kinderen aan de moeders te geven. Zij zijn meestal de eerste en beste zorgdragers voor de kinderen en zullen minder snel aan de verleiding toegeven om het geld voor eigen behoeften te gebruiken en hun kinderen te verwaarlozen.
  2. Een deel van het GBI voor kinderen zou rechtstreeks kunnen worden gebruikt om vrije toegang tot onderwijs en primaire gezondheidszorg voor kinderen te garanderen.

Toch is het de vraag of dit nodig en wenselijk is. Zulke maatregelen ontnemen verantwoordelijk aan de ouders/vaders, en dit kan averechts werken. In het pilotproject in Namibië bleek juist het feit dat ouders nu zelf voor hun kinderen konden zorgen in belangrijk mate bij te dragen aan het toenemen van zelfrespect, eigenwaarde en verantwoordelijkheidsgevoel.

Naast deze principiële argumenten zijn er bijkomende morele en economische argumenten ten gunste van een GBI:

  1. Een GBI wordt gegeven aan iedereen, niemand uitgezonderd. Algemene economische maatregelen of ontwikkelingsprojecten bereiken niet alle armen.
  2. Voor de verstrekking van een GBI is weinig geld nodig. Het is een eenvoudig systeem, het geld gaat rechtstreeks naar de mensen. Er zijn weinig kosten voor bureaucratie.
  3. Een GBI versterkt de (onderhandelings)positie ten opzichte van de overheid en werkgevers. Het stelt mensen in staat voor zichzelf op te komen en uitbuiting te voorkomen.
  4. Een GBI is zelf een goede manier om economische ontwikkeling te stimuleren in ontwikkelingslanden. Het verhogen van de koopkracht leidt tot een hogere vraag en een toename van productie.

6. Houdt een GBI rekening met de specifieke omstandigheden en cultuur in landen?

Is een GBI geschikt voor elk land? Moet de manier waarin een GBI wordt gegeven worden aangepast aan de cultuur en gewoonten van een land? Zou bijvoorbeeld in landen met een minder individualistische ethiek en sterkere familiebanden het GBI aan (het hoofd van) de familie moeten worden gegeven in plaats van aan alle familieleden individueel? Zulke vragen zullen onderwerp van discussie zijn als landen nadenken en onderhandelen over invoering van een GBI.

Bij de uiteindelijke beantwoording van deze vragen is het belangrijk om de principiële argumenten voor een universeel GBI in de vorm van een gegarandeerd, onvoorwaardelijk, individueel inkomen voor ogen te blijven houden. Als zodanig is een GBI:

* een erkenning van de waarde en waardigheid van elk mens, en
* garandeert iedereen genoeg inkomen voor de basisbehoeften.

7. Hoe kan een GBI worden gefinancierd?

In het voorafgaande is berekend dat een GBI van $1 per dag al 7% van de totale waarde van de wereldproductie zou kosten. Hoe zou een GBI kunnen worden gefinancierd? Er zijn vele manieren mogelijk. Voor welke ook wordt gekozen, alle financieringswijzen betekenen een vorm van herverdeling. Het is een keuze om een bepaald percentage van de welvaart die we tot onze beschikking hebben -uit natuurlijke rijkdommen en/of economische productie- te besteden om alle mensen een menswaardig bestaan te garanderen.

Vier mogelijke manieren zijn:

  1. alle lidstaten van de Verenigde Naties dragen jaarlijks een percentage van hun nationale inkomen af
  2. mondiale belastingen
  3. een ‘Aarde Dividend’ stelsel
  4. een mondiale inkomstenbelasting

a. Bijdragen van de lidstaten van de VN

Dit is wellicht de gemakkelijkste manier om een GBI te financieren: alle deelnemende lidstaten dragen hetzelfde percentage van hun nationale inkomen af aan het mondiale fonds van waaruit alle wereldburgers het GBI ontvangen. Landen zijn vrij zijn om te beslissen op welke wijze zij het geld van hun burgers en bedrijven innen.

b. Mondiale belastingen op ‘common goods’

Er is een groeiende steun voor de invoering van mondiale belastingen, bijvoorbeeld op financiële transacties om speculatie te verminderen en een nieuwe financiële crisis te voorkomen of op vliegverkeer om de uitstoot van CO2 te verminderen. Ook een GBI kan door middel van mondiale belastingen worden gefinancierd.

Mondiale belastingen worden bepleit als een goede manier om de negatieve effecten, zoals financiële instabiliteit door speculatie of CO2 uitstoot, te verminderen en om de waarde van zogenoemde ‘global commons’ te delen. Met global commons worden o.a. gebieden bedoeld die buiten de juridische macht van nationale staten vallen, zoals Antarctica, de oceanen, de atmosfeer en de ruimte. Ook natuurlijke hulpbronnen die essentieel zijn voor het klimaat en het (over)leven van de mensheid, zoals de regenwouden, worden vaak als global commons gezien.[2]

Mondiale belastingen kunnen zorgen voor een behoedzamer gebruik van schaarse hulpbronnen en een rechtvaardigere verdeling. De rijke landen in de wereld gebruiken nu teveel grondstoffen. Door het gebruik van grondstoffen te belasten kan het gebruik ervan worden teruggedrongen, en het geïnde geld kan geheel of gedeeltelijk ter compensatie aan de armen wordt gegeven, die veel minder grondstoffen gebruiken.

c. Aarde Dividend

Historisch gezien is de ontwikkeling van het concept van een basisinkomen sterk gekoppeld aan het idee dat de aarde aan iedereen toebehoort en dat iedereen recht heeft op een gelijk deel van alles wat de natuur ons geeft.

In plaats van mondiale belastingen op natuurlijke mondiale hulpbronnen, zou een GBI ook kunnen worden gefinancierd door mensen jaarlijks certificaten te geven die hun recht geven op een deel van de natuurlijke hulpbronnen die elk jaar worden gebruikt. Mensen zouden deze certificaten vervolgens kunnen verkopen aan bedrijven, voor zover ze deze niet voor eigen consumptie nodig hebben. Zo zouden alle wereldburgers elk jaar een ‘Aarde Dividend’ kunnen ontvangen.

Het artikel Eart Dividend and Global Basic Income: A Promising Partnership op deze website geeft een verdere uitleg van het Aarde Dividend idee. In de inleiding van het artikel wordt ingegaan op de historische samenhang tussen het basisinkomen en het idee dat de aarde aan iedereen toebehoort.

d. Een individuele mondiale belasting

Een ander voorstel voor financiering van een GBI is een inkomstenbelasting van 10%. Als iedereen 10% van zijn of haar inkomen zou afstaan en alle wereldburgers hieruit een gelijk GBI zouden ontvangen, dan zou dit een direct en sterk gevoel van mondiale solidariteit tot stand brengen.

8. Waarom ontvangen mensen met genoeg inkomen of vermogen ook een GBI?

Mensen met een hoog inkomen of vermogen ontvangen ook een GBI, maar ze dragen meer bij aan de financiering van het GBI dan ze ontvangen. Hoe het GBI ook wordt gefinancierd, er is altijd sprake van een herverdeling ten gunste van mensen met een laag inkomen.

Het is belangrijk dat ook rijke mensen een basisinkomen ontvangen. Nu is het zo dat alleen mensen een uitkering ontvangen die geen of onvoldoende inkomen hebben door werk. In dat geval moet iemand een uitkering aanvragen. Om voor een uitkering in aanmerking te komen moet vervolgens aan allerlei voorwaarden worden voldaan. Dit aanvragen van een uitkering en de voorwaarden waaraan moet worden voldaan ervaren veel mensen als stigmatiserend en bevoogdend. Bij een basisinkomen is dit niet het geval. Iedereen krijgt het, arm en rijk. Een basisinkomen is een recht, geen hulp of liefdadigheid. Het is een erkenning van de waarde van ieder mens en van het recht om te delen in de rijkdom waarover we beschikken.

Een tweede belangrijke reden om een basisinkomen aan iedereen te geven, ook aan degenen die het eigenlijk niet nodig hebben, is dat dit het basisinkomen veel eenvoudiger maakt. Zie verder het begin van vraag 9.

9. Hoe kan een GBI worden gedistribueerd? Vereist het niet teveel bureaucratie?

Een basisinkomen is de meest eenvoudige en daardoor minst bureaucratische vorm van sociale zekerheid. Iedereen krijgt het en de hoogte is voor iedereen hetzelfde. Er is geen bureaucratie nodig om vast te stellen of iemand recht heeft op een basisinkomen of om de hoogte van het bedrag te bepalen.

Wat is er nodig voor de distributie van een GBI? Ten eerste een financiële instelling waar de middelen voor het GBI binnenkomen en die vervolgens het GBI elke maand overmaakt naar de bankrekeningen van alle wereldburgers. Ten tweede moeten alle mensen wereldwijd een bankrekening hebben waarnaar het GBI kan worden overgemaakt. Er zijn nu veel mensen in ontwikkelingslanden die nog niet over een bankrekening beschikken.

Bij het pilotproject in Namibië werd in de eerste zes maanden gebruik gemaakt van een smart card. Deze kaart bevatte de namen, ID nummers en foto’s van de houders en een microchip met daarop de geboortedatum, vingerafdrukken en informatie over het ontvangen basisinkomen. Na dit halve jaar hadden alle inwoners een rekening waarnaar het geld kon worden overgemaakt. Daardoor hoefden mensen niet meer in de rij te gaan staan om het basisinkomen te ontvangen.

Voor een GBI is in elk land ook een goede bevolkingsregistratie nodig en controle op misbruik door middel van valse namen en rekeningen. Al met al is een GBI vergeleken met andere vormen van sociale zekerheid echter veel eenvoudiger. Om alle mensen wereldwijd van een GBI te voorzien zal er minder bureaucratie nodig zijn dan er nu alleen al in Nederland nodig is voor het huidige ingewikkelde sociale zekerheidsstelsel.

10. Waarom wordt aan iedereen een gelijk basisinkomen gegeven ongeacht de leefomstandigheden? Weerspiegelt een basisinkomen een individualistische ethiek?

In de hedendaagse sociale zekerheidsstelsels is de hoogte van een uitkering vaak afhankelijk van de samenstelling van een huishouden. Twee mensen die samenwonen krijgen meer dan iemand die alleen leeft, maar minder dan twee keer het individuele bedrag. Dit is omdat bij samenwonen leefkosten kunnen worden gedeeld. Bij een basisinkomen is de hoogte van een uitkering niet afhankelijk van de leefomstandigheden. Twee mensen die samenwonen kunnen het geld dat ze overhouden door het delen van leefkosten behouden.

Betekent dit dat een basisinkomen een individualistische ethiek weerspiegelt? Het antwoord hierop is bevestigend in de zin, dat een basisinkomen de waarde en het zelfbeschikkingsrecht van ieder mens erkent en ondersteunt. Ieder individu wordt gezien als oneindig waardevol, ongeacht zijn of haar plaats in de samenleving of in een familie. Een basisinkomen versterkt de autonomie van elk individu en werkt daardoor emancipatoir. De financiële autonomie stelt iedereen in staat om zich onafhankelijker op te stellen t.o.v. maatschappelijke of sociale druk.

Een basisinkomen is echter niet individualistisch als hiermee wordt bedoeld, dat mensen zich alleen om zichzelf bekommeren en geen band en verantwoordelijkheid voelen naar andere mensen toe. Een basisinkomen staat juist haaks op zo’n egocentrisch individualisme. Door middel van een basisinkomen erkennen alle mensen elkaar in hun waarde. Een basisinkomen versterkt de sociale basis van een samenleving.

Bovendien stimuleert een basisinkomen samenwonen, omdat dit financieel voordeliger is dan in het huidige uitkeringenstelsel. De leefkosten die worden gedeeld worden immers niet op het basisinkomen in mindering gebracht. Zo bevordert een basisinkomen dat mensen meer samenleven en draagt het bij aan het oplossen van woningnood.

11. Als ook kinderen een GBI ontvangen, bevordert dit dan niet de bevolkingsgroei?

Als kindersterfte afneemt dan heeft dit natuurlijk effect op de bevolkingsgroei. Ook kan het zijn dat mensen meer kinderen nemen als ook kinderen een GBI krijgen, omdat dan de financiële belemmering voor het hebben van kinderen weggenomen wordt. Zo’n versterkend effect op de bevolkingsgroei kan met name optreden in landen waar het hebben van veel kinderen hoog wordt gewaardeerd en waar het GBI relatief hoog is in verhouding tot het lokale inkomensniveau.

In het algemeen valt echter niet te verwachten dat een GBI leidt tot een toename van bevolkingsgroei. Integendeel, groei van inkomen en welvaart leiden juist tot een afname van de bevolkingsgroei. De rijke landen hebben veel lagere geboortecijfers dan ontwikkelingslanden. Er zijn meerdere verklaringen voor deze afname van de bevolkingsgroei bij een toename van welvaart:

  1. Als in basisbehoeften is voorzien, dan kunnen mensen hun aandacht richten op andere behoeften en interesses: op onderwijs, hobby's, persoonlijke interesses. Wanneer mensen voldoening vinden in hun eigen persoonlijke ontwikkeling, dan vermindert in het algemeen het verlangen om veel kinderen te hebben.
  2. Als de kindersterfte hoog is nemen mensen voor de zekerheid meer kinderen. Een hogere welvaart leidt tot een afname van kindersterfte.
  3. Kinderen zijn in veel landen de belangrijkste pensioenvoorziening die mensen hebben. Als de welvaart toeneemt en ouderen pensioenen ontvangen, dan valt ook deze reden voor het hebben van veel kinderen weg.
  4. Een hoger inkomen en beter onderwijs vergroten de mogelijkheden voor geboortebeperking en familieplanning.

Een GBI heeft een sterk positief effect op al de factoren die leiden tot een afname van de bevolkingsgroei. Daarom zal in het algemeen de bevolkingsgroei wereldwijd door invoering van een GBI niet toenemen maar juist afnemen. Er zou in veel landen wel tijdelijk een versterkend effect op de bevolkingsgroei kunnen zijn, maar op langere termijn is overal een afname van hoge geboortecijfers te verwachten.

Als regeringen ook op korte termijn toename van bevolkingsgroei willen voorkomen, dan zijn verschillende maatregelen mogelijk. Kinderen uitsluiten van een GBI is niet de oplossing; zij hebben een GBI het hardst nodig. Beter is het dan om huidige maatregelen gericht op geboortebeperking te versterken. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het verbeteren van de kansen op goed onderwijs voor meisjes en vrouwen en het gemakkelijker verkrijgbaar maken van anticonceptiemiddelen.

Ten aanzien van het GBI zelf is een geleidelijke invoering belangrijk, waarbij met een laag bedrag wordt begonnen zodat er geen schokeffecten optreden. Wat een goed bedrag is om mee te beginnen en hoe snel een GBI vervolgens kan worden verhoogd zal in de praktijk moeten worden uitgeprobeerd. Proefprojecten, zoals het project in Namibië, of ervaringen in landen die het voortouw gaan nemen bij invoering van een basisinkomen op nationaal niveau, zoals wellicht Brazilië of Namibië, kunnen hiervoor belangrijke inzichten opleveren.


VOETNOTEN

[1] Gemeten in PPP (zie uitleg op de Feiten-pagina) moesten volgens de wereldbank in 2008 1,4 miljard mensen van minder dan 1,25 dollar rondkomen. Uitgaande van de nominale wisselkoersen van valuta was dit percentage echter veel groter: in India hadden bijvoorbeeld in 2007 836 miljoen mensen, 77% van de bevolking, minder dan $0,50 per dag per dag te besteden. Volgens de PPP berekeningmethode stond een nominaal inkomen van $0,50 in India in 2008 gelijk aan een koopkrachtwaarde van $2 PPP. Het verschil wordt ook duidelijk als we kijken naar het gemiddelde inkomen. Volgens de PPP berekeningsmethode die uitgaat van de koopkracht was het gemiddelde inkomen in India in 2003 2.880 dollar. Het feitelijke gemiddelde inkomen op basis van wisselkoersen was echter maar 530 dollar. (Cijfers afkomstig van de Wereldbank.)

[2] Al in 1995 stelde de Commission on Global Governance in haar rapport "Our Global Neighbourhood" voor om het volgende gebruik van mondiale natuurlijke rijkdommen te belasten:

* visserij op de oceanen, exploitatie van de zeebodem, scheepvaartroutes, vliegroutes, gebruik van de kosmische ruimte (satellieten), het elektromagnetische spectrum (frequenties voor televisie, radio, mobiele telefonie en internet); en
* activiteiten die het mondiale milieu vervuilen of schaden, of grensoverschrijdend gevaar opleveren, zoals uitstoot van CO2 en Cfk’s, olievervuilingen, en afvaldumpingen in zee.

Deze samenvatting is overgenomen van: James Robertson - The Role of Money and Finance: Changing a Central Part of the Problem into a Central Part of the Solution, 2003, p. 13. In dit artikel houdt Robertson een sterk pleidooi voor het delen van de waarde van gemeenschappelijke hulpbronnen. Het artikel is te vinden op: www.jamesrobertson.com.

 

 

   
   
contact | sitemap